Wat is ODD?
Kenmerken
ODD is de afkorting van ‘Oppositional Defiant Disorder’, het is een naar de buitenwereld gerichte gedragsstoornis (Van der Wolf & Van Beukering, 2009). Wanneer je ‘naar buiten gericht’ probleemgedrag laat zien, laat je volgens Deklerck & Van Overveld (2011) gedrag zien wat schade of last veroorzaakt aan andere personen en/of materiële schade aanricht aan de omgeving.
In het Nederlands betekent deze afkorting oppositionele-opstandige gedragsstoornis, een hardnekkig patroon van negativistisch, vijandig en opstandig gedrag is kenmerkend.
Hieronder zijn de criteria van ODD volgens de DSM-V beschreven (De Jong, 2014).
A. Er moet sprake zijn van een patroon van boosheid/irritatie, openlijk ongehoorzaam of vijandig gedrag, gedurende minstens 6 maanden, waarbij vier of meer symptomen uit de volgende categorieën aanwezig zijn. Deze zijn te zien in de interactie met tenminste één persoon, niet met een broer of zus.
Boze/geïrriteerde stemming
1. Is vaak driftig
2. Is vaak prikkelbaar en ergert zich gemakkelijk aan anderen.
3. Is dikwijls boos, gepikeerd en wrokkig.
Twistziek/opstandig gedrag
4. Maakt veel ruzie met volwassenen, gaat steevast met volwassen in discussie.
5. Opstandig, daagt uit of doet dikwijls ‘lekker’ niet wat de volwassenen van hem vragen.
6. Doet regelmatig expres dingen om zich anderen te ergeren.
7. Geeft anderen de schuld van zijn fouten of wangedrag.
Wraakzuchtig/rancuneus
8. Was in de laatste zes maanden minstens twee keer hatelijk, vijandig of wraakzuchtig.
B. De gedragsstoornis veroorzaakt significatie mate van beperkingen in het sociale, school- of beroepsmatig functioneren.
C. Het gedragsprobleem is niet beperkt tot een periode van een psychose, een stemmingsstoornis of middelen gebruik.
D. De criteria horen niet in de categorie antisociale, agressieve gedragsstoornis (CD).
Het verzetsgedrag doet zich tegen alle autoriteitsfiguren voor, anders kan het ook een relatieprobleem zijn. Kinderen met ODD kunnen ook zonder druk uit de groep opereren.
Vanaf ong. 4 jaar is ODD te diagnosticeren. Het kind kan CD ontwikkelen, ODD is hier een mildere vorm van.
ODD komt volgens Nock et al (2007) in totaal 92,4% met andere stoornissen of problemen voor, zoals ADHD, PDD-NOS, lees- of taalproblemen, depressiviteit, angsten.
Symptomen kunnen stabiliseren en kunnen ook expliciet veranderen. In de loop van de tijd kunnen de symptomen afnemen en het kan zo zijn dat de diagnose dan niet meer gesteld wordt. Dit kan dan door interventies of een behandeling komen, hier wordt gesproken bij het kopje IB-ers/gedragsspecialisten.
ODD (en CD) vormen een risico voor de ontwikkeling van nagenoeg alle psychiatrische stoornissen wanneer zij volwassen zijn. Met een verhoogde kans betekent in vergelijking met kinderen en jongen er die zich zonder problemen ontwikkelen.
ODD (en CD) hebben het verhoogde risico op gezondheidsschade, sociaal-maatschappelijke uitval en justitiële problemen, zowel op korte als op lange termijn (Matthys & Van de Glind, 2013).
Oorzaken
Van der Wolf & Van Beukering (2009) beschrijven dat in de afgelopen jaren steeds duidelijker geworden is dat in het ontstaan van oppositioneel-opstandige en antisociale gedragsstoornissen kindkenmerken een belangrijk aandeel hebben.
Kindkenmerken zoals een vorm van;
- ADHD,
- leesstoornis,
- taalstoornis,
- coördinatieontwikkelingsstoornis,
- zwakbegaafdheid,
- een lichte verstandelijke handicap dysthyme stoornis,
- een depressieve stoornis
- een angststoornis.
Bij de laatste twee typen gaat dit vaak samen met een posttraumatische stressstoornis en een dissociatie stoornis (WOSO/SBL zoals geciteerd in De Vries en Heida, 2008).
Het Kenniscentrum-kjp (2014) benoemt ook nog een aantal oorzaken:
- Bepaalde temperamentskenmerken (Caspi e.a., zoals geciteerd door Kenniscentrum-kjp, 2014);
- Soms speelt erfelijkheid een rol in het ontstaan van antisociaal en agressief gedrag, vooral als het gedrag samengaat met overbeweeglijkheid, aandacht tekort en algeheel sociaal disfunctioneren. De rol van erfelijkheid moet je zien als een combinatie van verschillende gen-afwijkingen en verschillende neurobiologische kenmerken die het kind kwetsbaar maken voor het ontwikkelen van anti-sociaal en agressief gedrag (Rutter, zoals geciteerd door Kenniscentrum-kjp, 2014);
- Ze richten zich vaker op vijandige informatie (Gouze, zoals geciteerd door Kenniscentrum-kjp, 2014). Het gevolg hiervan is dat zij anderen vaak de intentie vijandig te zijn toekennen, terwijl daar niet perse sprake van is (Orobrio de Castro e.a., zoals geciteerd door Kenniscentrum-kjp, 2014);
- Voor sociale problemen bedenken ze vaker een agressieve oplossing. Ze vinden zichzelf beter in staat om een agressieve oplossing uit te voeren ten opzichte van niet-agressieve leeftijdgenoten (Matthys e.a., zoals geciteerd door Kenniscentrum-kjp, 2014);
- Ze zijn net als jongere kinderen egocentrischer ingesteld (Matthys e.a., zoals geciteerd door Kenniscentrum-kjp, 2014) en hebben moeite met het inleven in een ander (Cohen e.a., zoals geciteerd door Kenniscentrum-kjp, 2014);
- Ze vertonen tekorten in empathie (De Wied e.a., zoals geciteerd door Kenniscentrum-kjp, 2014);
- Hebben een lage hartfrequentie. Mogelijke verklaring daarvoor is de prikkelhongertheorie en de ‘fearlessness’-theorie, het zorgt ervoor dat kinderen op zoek gaan naar stimulerende activiteiten die spanning en opwinding geven (Verhulst, 2006).
Voor een deel hangen de kenmerken samen met een reeks eigenschappen van de ouders en het gezin, zoals:
- bepaalde persoonlijkheidskenmerken van de ouders;
- psychiatrische stoornissen bij de ouders;
- ouders die een misdaad begaan;
- echtelijke disharmonie met openlijke conflicten en agressie;
- herhaalde wisselingen van de ouderfiguren;
- mishandeling;
- lage socio-economische status;
- één-oudergezin;
- sociaal isolement van het gezin (Kazdin, zoals geciteerd Kenniscentrum-kjp, 2014).
De rol van de omgeving kan ook een belangrijke rol spelen. Deze wordt gekenmerkt door:
- het geven van onduidelijke of onvoldoende positief geformuleerde opdrachten;
- het onvoldoende oog hebben en waardering tonen voor sociaal wenselijk gedrag;
- het onvoldoende stellen en consequent hanteren van regels en afspraken;
- het inconsequent en vaak hard straffen;
- weinig direct toezicht op het kind;
- weinig zicht en gevoelsmatige betrokkenheid op het doen en laten van het kind (Kazdin, zoals geciteerd door Kenniscentrum-kjp, 2014).
Volgens Van Lieshout (2009) gaat het niet alleen om de kindkenmerken bij het probleemgebied, maar juist om de omgevingsfactoren die de problemen verergeren (de riscofactoren) of verminderen (de beschermende factoren).
Maak jouw eigen website met JouwWeb